JAN CREMER

Toen ‘Ik, Jan Cremer’ verscheen in 1964, was hij al ruim 10 jaar bezig met schilderen. In Parijs hokte en werkte hij samen met de kolonie Nederlandse schilders voornamelijk uit de Cobra-beweging zoals Karel Appel, Corneille, Bram Bogart. Met veel branie had hij al zelfs zijn eigen specifieke schilderstijl ontwikkeld die hij ‘peinture barbarisme’ noemde en die hij in zijn verder leven altijd min of meer trouw is gebleven. ‘Ik heb altijd gedacht schrijven en schilderen met elkaar te kunnen combineren, maar dat gaat niet. Ik kan het absoluut niet. Het zijn twee aparte vakken. Maar ik ben schrijver én schilder, schilder als ik schilder en schrijver als ik schrijf’. J.C

De jaren ’80 en ’90, toen de Neue Wilde en andere neo-expressionisten met cremeriaanse onverschrokkenheid het doodverklaarde schilderen nieuw leven inbliezen, was voor Jan Cremer de periode waarin hij alle facetten van zijn kunst bij elkaar wist te brengen: de autonome zeggingskracht van verf, kleur en handschrift, de universele taal van het teken en het allesomvattende verhaal van de wereld. Het landschap groeide uit tot Cremers centrale onderwerp. Als wereldreiziger veroverde hij nieuwe landschappen, gebieden waar niemand hem kende, plekken waar hij alleen zichzelf kon tegenkomen, godvergeten streken als Mongolië, Siberië, Groenland. Vanaf 2000 verlegde Cremer opnieuw zijn grenzen en begon hij met schilderen van de zee, met evenveel overgave. Overgave is misschien wel het juiste woord bij het oeuvre van Jan Cremer. Zijn schilderijen zijn één uitspatting van vitaliteit, energie en spontaneïteit. Hij schildert met het doek rechtopstaand tegen de muur en dan gooit hij als een razende met de borstel de verf tegen het doek, terwijl spatten verf overal in het rond vliegen. Action painting in alle heftigheid, nat op nat. Het resultaat is een landschap druipend van dikke lagen verf, barstend van de kleuren en met een ongelofelijke intensiteit geschilderd, zelden gezien.