CAUSERIE-TEKST

HET ATELIER VAN GROENHOVE IN TORHOUT: DE WIEG VAN DE COBRA-BEWEGING IN BELGIË ?

 

Goedenavond, Beste mensen.

Wel het gaat vanavond om een groep kunstenaars en hun avontuur vlak na de oorlog in 1946 in Groenhove in Torhout en waarvan heel weinig mensen nu nog weet hebben: een artiesten-commune is daar enkele jaren actief geweest met kunstenaars die daarna zeer bekend geworden zijn, sommige zelfs wereldbekend en die later in de grootste musea van de wereld tentoon gesteld hebben. Het ganse verhaal heeft zich afgespeeld op nauwelijks 2 à 3 km van de plaats waar nu de Vierkante Cirkel is gevestigd, vandaar mijn bijzondere interesse om hun avontuurlijk verhaal in Torhout uit te diepen en te documenteren.

Om de achtergrond deze lezing verder te duiden en om een idee te geven wie die kunstenaars waren en wat zij later allemaal gerealiseerd hebben zou ik jullie willen vragen of jullie soms deze werken herkennen:

 

Het was een kunstenaars-commune van jonge architecten, beeldhouwers en schilders: een gevarieerd gezelschap dus. Hun belevenissen bleken intrinsiek een interessant en positief verhaal  op te leveren en dat in een moeilijke tijd van toen: de oorlog was pas geëindigd, het land was nog in heropbouw, er was nog rantsoenering (tot eind december 1948), de collaboratie- en de epuratie-processen waren nog bezig, de muntsaneringsoperatie van Gutt was nog aan de gang, er was de Koningskwestie, overal in Europa waren er vluchtelingen en de Oost-West betrekkingen verslechterden snel. Die eerste jaren na de oorlog waren niet vrolijk ondanks de bevrijding en die paar dagen feestvreugde hiervoor. Dat er toen in Groenhove een dergelijke internationale groep van jonge vrijgevochten kunstenaars leefde en werkte, uitgerekend in Torhout of all places, en later zulk een rijk en gevariëerd palmares aan kunst en dito gebouwen kon voorleggen, was toch merkwaardig.

Hun Atelier van Groenhove heeft maar 3 jaar geduurd, maar wellicht juist lang genoeg als kunst-experiment. Wat bracht een zulk heterogeen gezelschap er toe om 2-3 jaar samen te wonen en samen te werken? Hun verhaal is bovendien heel goed afgelopen, zij zijn altijd vrienden gebleven, wat lang niet altijd het geval is bij dergelijke avonturen. Zij beschouwden hun tijd in Groenhove als een zeer gelukkige, succesvolle en speciale periode in hun leven, zeker als men weet welke steile vlucht hun artistieke loopbaan direct nam, na hun jaren in Torhout. De kunstenaars zelf waren unaniem positief over hun verblijf in Torhout, ondanks de soms moeilijke omstandigheden, en ze zijn levenslang vrienden gebleven. Er zijn wel meer kunstenaarsdorpen en kunstenaarskolonies geweest in de geschiedenis maar er werd zelden samen onder één dak gewoond en gewerkt, wat in Torhout wél het geval was. De groep was internationaal en multidisciplinair, wat op zich al heel speciaal was en is zo gebleven, en is erg belangrijk en succesvol gebleken achteraf. Later, en tegenwoordig zeker, is het een gewone zaak dat jonge mensen enkele jaren in commune leven en werken, maar toen was dat niet zo evident en hierin waren zij wellicht ook voorlopers.

HET KASTEEL VAN GROENHOVE

 

Maar misschien eerst wat uitleg over de locatie van het gebeuren: Groenhove, want dat heeft een directe link met Brugge. Als je de E403 naar Kortrijk neemt, dan zie je ter hoogte van de afrit Torhout rechts een bos liggen: dat is Groenhove en in het midden van dat bos stond het kasteel van Groenhove dat helaas in 1949 afgebroken is.

 Wat nu Groenhove genoemd wordt, de naam bestaat nog maar 150 jaar, maakte vroeger deel uit van het Vrijgeweid, dat zich uitstrekte van Torhout, Ruddervoorde, Lichtervelde en Zwevezele, ongeveer 460 hectare groot en dat aansloot met het Bulskampveld: een bos-, heide- en moerasgegebied dat zich uitstrekte over gans midden-Vlaanderen: van Aalter in het oosten, Beernem, Torhout tot Aartrijke in het westen. Groenhove werd vroeger soms ook de ‘Nunnenbossen’ genoemd naar analogie met de Munckenbossen in Ruddervoorde. Het Vrijgeweid behoorde tot de heerlijkheid Wijnendale.

In 1424 schonk hertog Adolf van Kleef, de toenmalige kasteelheer van Wijnendale, dit gebied aan alle “laeten” uit de streek. Zij mochten in dit gebied hun vee en schapen “vrij weiden” en zij mochten ook turf steken mits een kleine jaarlijkse vergoeding. Midden deze extensief bewerkte zones waren heel wat vijvers te vinden, bedoeld als visvijvers. Dit bleef officieel onveranderd tot in circa 1950, toen het door de Belgische staat werd “onteigend”, grachten en beken gesaneerd en recht getrokken, land in cultuur gebracht, herkaveld en terug verkocht aan de bewoners via de Nationale Maatschappij voor de Kleine Landeigendom.

In 1801 ruilen de heren van Wijnendaele het Vrijgeweid nog rap in voor een aantal kerkelijke goederen die net over de Rijn in Duitsland lagen. Kort na de revolutie wordt het Vrijgeweid aangeslagen door de Fransen en het wordt een domein van de Franse Republiek: ‘un Bien National’. Het wordt in 1802 verkocht aan de Brugse opkoper van ‘zwart goed’ Charles-Enée-Jacques de Croeser, voorzitter van de Algemene Raad van het Leiedepartement en later burgemeester van Brugge (1803-1813 en 1817-1827) en dat ten voordele van de Franse schatkist. Kort nadien wou zijn jongere broer Vincent-Joseph, na officier te zijn geweest bij het Oostenrijks leger tot 1790, het Vrijgeweid voor eigen gewin uitbaten. Hij wou het direct droogleggen, ontginnen, bebossen, in cultuur brengen en hij wou zelfs een kasteeltje bouwen in de Vannekens. De bewoners ervan protesteerden hiertegen omdat zij het gebruikrecht hadden van deze gronden en zij spanden verschillende rechtszaken tegen hem in. In 1808 kwam de rechtbank tot een uiteindelijke uitspraak en Vincent-Joseph de Croeser kon, tot zijn grote teleurstelling, enkel het gedeelte bos in Torhout nog behouden. Zijn kasteel in aanbouw werd terug afgebroken door de bewoners van het Vrijgeweid. Hij sterft in 1817, ongehuwd.

Tussen 1820 en 1825 wordt een gedeelte van zijn eigendommen aan de Brugse familie van Jacques-Leonard Vande Walle verkocht. De familie         Jacques Vande Walle schopte het tot procureur général impérial in Brussel en werd geridderd door Napoleon in 1808 maar stierf in 1813. Zijn vrouw Eleonora Roegiers (1771-1835), familie van  burgemeester de Croeser, kon dit stuk bos in Torhout kopen in 1825  via notaris  Fraeys, later burgemeester van Torhout, die zij goed kende. In 1848 ging het domein over naar één van hun zonen, Richard, rentenier en agent van de Nationale Bank van België.

Richard Vande Walle bouwde er in 1867-1868, links halverwege de huidige Torendreef in de richting Ruddervoorde, een ‘châlet forestier’, een jachtkasteeltje en noemde het ‘Groenhove’. Als toegangsweg werd hiervoor ook de huidige Bosdreef ontsloten en werd de Torendreef aangelegd. Ook de familie de Bouckère had al 1860 er een buitenverblijf gebouwd: het châlet de Brouckère, dat nog altijd bestaat langs de huidige Groenhovestraat, en mooi gerestaureerd werd.

Na de dood van Richard in 1876 werd zijn bezit verdeeld en ging het domein over naar zijn neef en schoonzoon Anatole Vande Walle, die dus getrouwd was met zijn nicht Emilie Vande Walle, dochter van zijn oom Richard. Anatole Vande Walle had echter weinig interesse voor het domein en verbleef meestal in Brussel.

 In 1907 ging het domein over naar zijn zoon Maurice,  provincieraadslid, later rechter en voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg in Brugge. Hij was gehuwd met Valentine Visart de Bocarmé, dochter van de toenmalige burgemeester van Brugge Amedée Visart de Bocarmé. Maurice heeft wél belangstelling voor Groenhove en hij gaat het actief beheren. Hij breidde het domein verder uit tot 100 ha bos en 50 ha akkerland. In 1908 koopt hij ook de gronden van het Ruitjesbos van de familie de Brouckère, die er in 1860 ook een buitenverblijf hadden gebouwd langs de huidige Groenhovestraat en dat nog altijd bestaat: het Châlet de Brouckère. Groenhove werd het favoriete buitenverblijf van de familie Vande Walle. De familie was sociaal erg begaan en lag ook aan de basis van de oprichting van de ‘Mariaschool’ als wijkschool van de parochie Maria Assumpta  in de wijk de Koornbloem. Ook op de wijk Driekoningen richtten zij een wijkschooltje op.

Tijdens WOI nemen de Duisters het domein Vande Walle in beslag. Het kasteel doet dienst als ziekenhuis voor Duitse officieren. Wie overlijdt wordt in de omgeving begraven. In het bos komt een munitieopslagplaats en vanaf 1916 rijdt een smalspoor-munitietrein van Brugge over Ruddervoorde, door het Vrijgeweed en Groenhove naar het front in Beerst. Veel bomen worden geveld in Groenhove voor de aanmaak van houtskool als verwarming voor het Duits leger. Ook het kasteel lijdt zware schade.

Na de beschadigingen tijdens de eerste wereldoorlog werd het kasteel gerestaureerd en aanzienlijk vergroot in 1918-1919: het echtpaar Vande Walle had nu eenmaal 12 kinderen.  Ook de bossen werden her-aangeplant, vooral met naaldbomen. Maurice Vande Walle legt trouwens een gans arboretum aan in Groenhove: bomen die er nu nog altijd staan. Hij was een fervent bomenkenner en bomenliefhebber en lid van de Hoge Bosraad van België.                               

Tot 1942 woont een zoon van Maurice Vande Walle, Arnould, cavalerie-kapitein-commandant bij het Belgisch Leger, met zijn vrouw en vijf kinderen op het kasteel in Groenhove. Op jonge leeftijd was hij oorlogsvrijwilliger geworden in WOI. Tijdens de 18-daagse veldtocht in 1940 was hij zwaar gewond geraakt door 2 kogels en enkele maanden krijgsgevangen genomen en daarna vrijgelaten als oorlogsinvalide. In 1941 richt hij een groep van het Geheim Leger op in de regio Torhout-Lichtervelde-Ruddervoorde.  Hij en zijn groep verzetsmannen worden in 1942 verraden door een priester-infiltrant, Mathieu Kaumont, kapelaan in Lasne, rexist in dienst van de Gestapo. Zij hadden hem leren kennen als legeraalmoezenier tijdens de mobilisatie van 1939. De Torhoutse groep wordt door de Gestapo opgepakt op 25 juli 1942, de Lichterveldse groep op 18 september 1942. Arnould Vande Walle wordt op 24 augustus 1942 opgepakt. In die dagen worden er in totaal 56 mensen opgepakt en gevangen genomen, 11 duiken onder.

 17 Mannen van de groep, inclusief Arnould Vande Walle, worden na een gezamenlijke lijdensweg tussen gevangenissen en folteringen, samen tot de dood veroordeeld wegens verboden wapenbezit, lidmaatschap van een weerstandbeweging en beluisteren van een Engelse zender. De Ruddervoordse groep, in wezen meester Jozef Vandermeersch en Jerôme De Wachter worden respectievelijk op 31 juli 1942 en op 11 november 1942 opgepakt. Voor hen wachtten de dodenmarsen en de werk- en concentratiekampen.

 

Op 16 juni 1944 wordt Arnould Vande Walle door de Duitsers gefusilleerd in Braunschweig-Buchhorst. Eén dag vroeger, op 15 juni 1944 werden 16 medestanders van de groep uit Lichtervelde-Torhout in Wolfenbüttel allemaal onthoofd door de Duitsers. Jozef Vandermeersch werd op 8 mei 1945 bevrijd uit het concentratiekamp Neustadt door het  Russisch leger. Jerôme De Wachter sterft op 19 februari 1945 in het concentratiekamp van Bergen-Belsen. Een tragische bladzijde voor de streek en het kasteel.

Na 1942 staat het kasteel zo goed als leeg. Enkele hokjes worden gebruikt als munitieopslagplaats door de Duitsers. In 1944, net buiten het bos, ter hoogte van de Groenhovestraat, wordt een V1-lanceerbasis gegoten in beton, richting Londen, die echter nooit zal gebruikt worden. De V-1-rakketten zouden ter plaatse gemonteerd worden in een werkplaats die zij vlakbij optrokken. Omdat de geallieerden te snel vorderden en omdat de geheimen van de fabricage niet in de handen van de geallieerden zouden vallen, dynamiteerden de Duitsers in 1944 zelf alles op. De Duitsers houden nogmaals lelijk huis in het kasteel.

 In 1946 wordt het kasteel en de hovingen verhuurd aan Carlo de Brouckère die er een aantal vrienden uitnodigt om er een kunstcentrum van te maken. Dat worden de laatste bewoners van het kasteel. In 1946 sterft Maurice Vande Walle echter en zijn vrouw Valentine verdeelt de eigendommen onder de 9 erfgenamen. In 1949 sterft ook Valentine. De erfgenamen besluiten het domein Groenhove te verkopen. Omdat 3 dochters als missiezuster naar het toenmalige Belgisch Kongo vertrekken krijgt het bisdom Brugge een deel van het domein (30 ha). Tussen 1960 en 1972 worden grote delen van het bos stelselmatig verkocht en verkaveld aan particulieren. Een deel, 15 ha, wordt verkocht aan de stad Torhout.

Het kasteel wordt tenslotte in 1949 afgebroken. Op de site van het voormalige kasteel staat er nu een bescheiden bungalow en een pancarte met wat uitleg over het vroegere kasteel (Torendreef, 3).

In 1955 bouwt het bisdom er een klooster, Virgo Fidelis, een ontspannings- en retraitehuis voor West-Vlaamse kloosterzusters. De stad Torhout stelt in 1974 haar aankoop open als het Groenhovepark, een wandelbos met een speelweide.

 

HET VERHAAL: DE ATELIERS VAN GROENHOVE.

 

Het verhaal van de Ateliers van Groenhove begint eigenlijk in New York tijdens de tweede wereldoorlog met 3 Belgische mariniers. In de jaren 1941-1943 ontmoeten Carlo de Brouckère, Jean-Marie Strebelle en Lucien Van Vijve er elkaar toevallig aan de kaaien bij een oponthoud van de koopvaardijschepen waarop ze varen en sluiten vriendschap met elkaar die hun hele leven lang verder zou duren.

Carlo de Brouckère had de zeevaartschool in Oostende gevolgd, 2 jaar op het schoolschip ‘De Mercator’ gevaren en verbleef toevallig in New York toen de tweede oorlog uitbrak. Jean-Marie Strebelle was 1936 afgestudeerd in het Hoger Instituut voor Decoratieve Kunsten, was zeer belezen, maar  had op 15-jarige leeftijd ook al de school verlaten in 1932 en had zich al eens als mousse, scheepsjongen, op een vissersboot laten aanmonsteren en later, na zijn studies, ook in de koopvaardij. Carlo de Brouckère en Jean-Marie Strebelle zouden beiden tijdens de oorlogsjaren als marinier blijven varen op de konvooien van Liberty schepen van de ‘War Shipping Administration U.S.’, bevoorradingschepen tussen Amerika en Engeland, altijd en overal onder de dreiging van Duitse U-boten. Jean-Marie Strebelle maakt het mee dat zijn schip op de Rode Zee tweemaal getroffen wordt door een torpedo en zinkt, maar hijzelf kan gered worden. Dat bleef toch in de kleren hangen bij Jean-Marie. Beide hebben later ook op zeker moment bedenkingen over de zeewaardigheid van het Liberty schip waarop ze varen en besluiten af te monsteren en effectief: bij de volgende afvaart vergaat het schip met man en muis. Ook hier waren ze aan de dood ontsnapt. Lucien Van Vijve was marineofficier en diende tijdens de oorlog ook op een van de vele Liberty schepen.

 Ze besluiten samen te zullen blijven na de oorlog en zij willen een ‘phalanstère d’artistes amis’ oprichten. Volgens Larousse is een phalanstère een groep personen die samen leeft met een gemeenschappelijk doel en gemeenschappelijke activiteiten, een kunstenaars-commune avant la lettre dus. Dat zou hun grote droom worden. Claude Strebelle, jongere broer van, vervoegt hen ondertussen ook. Claude was ook in het verzet gegaan tijdens de oorlog als verbindingsman met de Londense Intelligence Service. Claude Strebelle was afgestudeerd als architect en begint direct de plannen uit te tekenen van hun phalanstère d’artistes.

Begin 1946 zwaaien ze alle 3 af. Aanvankelijk dachten zij om voor hun phalanstère naar Brazilië te emigreren en hadden al concrete plannen uitgetekend en uitgewerkt maar dat ging uiteindelijk niet door financiële redenen: geen geld. Carlo de Brouckère kan via zijn connecties, de familie de Brouckère had zelf een villa in Groenhove, het redelijk vervallen en gehavende kasteel Groenhove in Torhout huren als alternatief. Ze kalfateren het op en nemen er hun intrek in. Het is groot genoeg om er hun phalanstère-droom te verwezenlijken en ze noemen het de Ateliers van Groenhove. Daarmee kunnen zij hun avontuurlijk leven nog even verder zetten.

Tenslotte zou Olivier Strebelle, de jongste van de 3 Strebelle-broers ook bij de groep in Torhout gaan wonen. In 1946 kon hij ontsnappen aan de militaire dienst doordat hij in het Terkamerenbos in een put gevallen was, die niet voldoende was afgeschermd en via de verzekering kreeg hij ook voldoende geld als schadevergoeding om later zijn eerste bakoven te betalen. Het kasteel Groenhove wordt hun domicilie.

De Strebelles kwamen uit een artistiek milieu en woonden in Ukkel. Vader Rodolphe was kunstschilder uit Doornik en één van de stichters van de groep Nervia uit Henegouwen waarvan Anto Carte de belangrijkste vertegenwoordiger was: zowat de Waalse tegenhanger van de Vlaamse expressionisten. Moeder Clara Cochius was Nederlandse, afkomstig uit Arnhem, ook kunstschilderes en vooral natuurmens en had een extravert en dominant karakter: samen Dop en Pop genaamd thuis. Zij woonden in de wijk Kamerdelle, naast de wijk Krabbegat in Ukkel, die toen nog afgelegen landelijke wijken waren, maar waar veel kunstenaarsfamilies woonden die bij elkaar over de vloer kwamen en waar het een komen en gaan was van bijna iedereen die toen iets te maken had in de Belgische kunstwereld: dichters, schrijvers, schilders, beeldhouwers, architecten, muzikanten. Niemand was er echt rijk, niemand had een auto en in de oorlogsjaren kon er niet veel gereisd worden, de kust was verboden terrein maar de grote artistieke vriendenkring maakte veel goed.  In die artistieke leefwereld waren de Strebelles opgegroeid, ‘met een radicaal besef van persoonlijke vrijheid, experimenteel gedrag en intellectuele ongebondenheid’. Jean-Marie was de rustigste, Claude was de slimste en Olivier was de durfal.

 Jean-Marie Strebelle had vanaf 1936 les gevolgd aan het Hoger Instituut voor Decoratieve Kunsten in Brussel, monumentale schilderkunst bij Anto Carte, enscenerings- en decorkunst bij Herman Teirlinck en tapijtweefkunst bij Elisabeth De Sadeleer, dochter van Valerius De Sadeleer. Hij was ook zeer belezen.

Claude Strebelle was in 1941 afgestudeerd als architect aan de Academie voor Schone Kunsten in Brussel en was in 1943 afgestudeerd aan École Supérieure des Beaux-Arts in Parijs en was er goed bevriend geraakt met de dichter Jacques Prévert.

Na rampzalige lagere middelbare studies had Olivier Strebelle van 1943 tot 1946 keramiek- en beeldhouwkunst gevolgd aan het Institut Supérieur de la Cambre, waar hij zijn jeugdvrienden Michel Olyff en Pierre Alechinsky ontmoette die later ook naar Torhout zouden komen.

Vooral onder impuls van Jean-Marie Strebelle begint Carlo de Brouckère zich in 1946 toe te leggen op de tapijtweefkunst om later zelfs een kleine tapijtweefmanufactuur te beginnen in Torhout. ”Carlo de Brouckère was een authentieke surrealist: hij had helemaal geen culturele bagage, hij had nauwelijks één boek gelezen, maar hij had de buitengewone gave om altijd een originele oplossing te vinden voor gelijk welk probleem.” C. Strebelle 2002. Hetzelfde gebeurt bij Lucien Van Vijve: hij begint te schilderen met Jean-Marie Strebelle als leraar.

Snel kwamen andere kunstenaars zich bij de eerste kern voegen voor langere of kortere periodes: Theo Kissilov, een jonge joodse architect, en via hem de architect André Jacqmain, de beeldhouwer Aroldo Zavaroni, schoonbroer van Claude Strebelle en weerstander bij de Liberation-Nord in Frankrijk, en via hem, Gérard Saquin, ook architect. Ook Jacques Moeschal, beeldhouwer/architect kwam hen vervoegen. Hij was ondergedoken geweest bij de Strebelles toen hij tijdens de oorlog opgevorderd werd om te werken in Duitsland. De schilders Pierre Alechinsky, Michel Olyff en Christian Dotremont kwamen ook langs, samen met de architecten Jean Gandelin en Corneille Hannoset en de graficus Jean-Jacques De Graeve, die wij allemaal later zullen terugzien als Cobra-lid. Sommigen waren samen in het verzet geweest, de anderen kenden elkaar van thuis uit, of van bij de Strebelles in Ukkel, of vanuit gemeenschappelijke studies. In 1947, op het hoogtepunt van hun phalanstère waren ze met 12 à 14 mensen in Groenhove. De Strebelles vormen de artistieke draaischijf en waren de gangmakers  van de ganse groep in Torhout. Carlo de Brouckère en Lucien Van de Vijve stonden in voor de praktische organisatie en fungeerden als de lokale contactpersonen van de groep.

De oudsten van hen waren om en bij 30 jaar oud en hadden al heel wat meegemaakt in hun leven tijdens de oorlog, de jongsten amper 20 jaar en kwamen eigenlijk pas van school. Enkelen waren getrouwd, anderen hadden een vriendin. Lucien Van Vyve was in 1942 getrouwd met Thérèse Donnard. Claude Strebelle was in 1945 getrouwd met Fifi Zavaroni, zus van Aroldo Zavaroni, en 1946 werd hun zoontje Vincent geboren. Carlo de Brouckère huwde in 1947 met Denise Klompers in hun phalanstère. Olivier Strebelle was samen met Gina Bruzs en Pierre Alechinsky had natuurlijk zijn Micky, Michèle Dendal. Zij trouwden in 1949. Broer en zus Corneille en Jeanine Hannoset waren er ook, beide jeugdvrienden van Olivier Strebelle. Vrouwen waren er dus ook in Groenhove, zelfs een baby.

Zij hadden het niet breed omdat er nagenoeg nooit geld was. Om iets fatsoenlijks op hun bord te krijgen moesten ze bijna dagelijks gaan pensejagen:  een konijn of een haas stropen of vis, een fazant of een patrijs vangen. Na verloop van tijd werden ze daar heel behendig in. Helaas, hun hond, Chiquita, laat er zowaar ongelukkig het leven bij, neergeschoten door de garde-chasse. Of ook paddenstoelen plukken: Olivier had in dit laatste kennis van zaken, geleerd van zijn moeder.  Van haar had hij ook veel over insecten, vogels, planten en bomen geleerd en hij is altijd een gedreven  bomenliefhebber gebleven. Het was armoe troef en ze leefden een beetje als halve wilden, dixit Olivier Strebelle, maar dat kon hen niet schelen: ze waren jong, vrij en avontuurlijk en hadden het er naar hun zin. Ze beleefden de tijd van hun leven: la vie de bohème artistique: het is van alle tijden.

Zij woonden onder hetzelfde dak, maar hadden ieder een aparte atelierruimte waar zij hun ding konden doen.  Er werd veel gediscussieerd, van gedachten gewisseld, maar ook gewerkt. Wat werken betrof hield men toch tijdens de dag een zekere structuur en discipline aan. Jean-Marie Strebelle kan enkele schilderijen verkopen, Carlo de Brouckère een paar tapijtwerkjes, de architecten krijgen een paar bouwopdrachten toegeschoven van hun vroegere leraar en zo komt er toch een beetje geld binnen. Olivier gaat er ook iedere dag lopen in de bossen: sportief is hij altijd gebleven. Geen uitdaging ging hij uit de weg: fotografie, kamperen,  kayakken, moto’s, sportwagens, diepzeeduiken, bergbeklimmen, skiën, hij heeft het allemaal gedaan later. Hij is uiteindelijk een verwoed deltavlieger geworden.

Anderzijds sloten zij zich niet op in hun kasteel en in hun bossen. Zij gingen dikwijls samen op stap in de omgeving en na verloop van tijd kenden zij al snel de ganse streek. Er ontstond een levenslange vriendschap tussen al die kunstenaars.

Ze woonden wel in Torhout, maar soms gingen ze wel ook eens verder op reis. In 1947 gaat Olivier Strebelle, samen met Jean-Jacques de Graeve en Corneille Hannotet, voor 3 maand per auto-stop op reis door Frankrijk: via Bretagne overal langs kleine en verlaten wegen naar de Pyreneeën. Ook gaat hij er met Pierre Alechinsky een paar weken druiven plukken.

Zijn eerste keramische werken kan Olivier Strebelle in Torhout laten bakken bij de tegelbakkerij Maes tussen de siertegels en ander industrieel aardewerk. Hij maakt in 1947 een bas-reliëf in keramiek van 82 x 112 cm: ‘Le Château des Amis’. In 1948 werkt hij ook samen met Jacques Moeschal bij het ontwerpen van een nieuwe poort voor het Vaticaan.

Later heeft iedereen zich altijd in lovende bewoordingen uitgesproken over die tijd in Torhout, het verblijf, de streek en de mensen.

Aanvankelijk bekeek de goegemeente van Torhout die groep jonge kunstenaars met een scheef oog: in hoofdzaak Franstalig en links, zo vrijgevochten leven in de bossen, zo kort na de oorlog, in volle repressie: het viel moeilijk te aanvaarden voor de gesloten en conservatieve mentaliteit van de bevolking in die dagen. Le château des fous?? Het oude onbekend is onbemind. Maar het veranderde vrij snel als vooral Lucien, Carlo en Jean-Marie de moeite deden om regelmatig naar ’t stad en onder de mensen te komen en al eens op café te gaan. Tenslotte was Carlo een joviale figuur en was hij de kleinzoon van een van de gekendste brouwers van Torhout (Bry Fraeys – De Zwarte Leeuw). De families Fraeys en de Bouckère waren overigens twee zeer bekende liberale families in Torhout. Anderzijds was iedereen ook welkom op het kasteel Groenhove, iedereen mocht het kasteel bezoeken en iedereen kon met de kunstenaars spreken als men dat wou. In de lokale pers verschijnen er positieve artikelen over hun initiatief in Groenhove als artistiek centrum.

In 1947 werd de CVP’er Gustaaf Pollet verkozen tot nieuwe burgemeester van Torhout en het was toen nog de gewoonte om een inhuldigingsstoet te organiseren voor een nieuwe burgemeester, wat ook gebeurde. De groep kunstenaars uit Groenhove beslisten hieraan deel te nemen, een beetje op aansturen van Carlo en Lucien, en maakten een mooie speciaal versierde wagen, gesponsord door de brouwerij Fraeys, waarop zij allemaal meereden in de stoet.

Het sociaal hoogtepunt kwam er wellicht toen de groep kunstenaars op zondag 3 augustus 1947 samen met de wijkcomités ‘Krommenhaak’ en ‘Nachtegaal’ een ‘Veldfeest’ organiseerden in de hovingen van het kasteel. Zelf hadden ze het park helemaal herschapen tot een ‘toversprookje’ en zij hadden ook een tiental ‘reclamen’ geschilderd voor de lokale middenstand die blijkbaar zeer in de smaak vielen en stuk per stuk werden becommentarieerd in de lokale pers. Het was prachtig weer. De zon scheen volop. Er was eten en drinken voorzien, allerhande kraampjes zoals Bollo-Smito, Penalty-shot(?), of Vliegende Post (?), een kluchtspel door The Three Roger’s, volkspelen, toekomstvoorspellingen, ‘koordtrekking’ voor mannen en vrouwen, het Muziek van den Krommenhaak, vlaggen en versieringen, een ‘slierbaan’ en een visput voor de kinderen, ‘microreportages met aangevraagde platen’, een kleurrijke verlichting, een dancing met de ‘fameuze’ zanger Nardy en  de ‘immer sympathieke’ zangeres Margo en een ‘goede plancher’ om op te dansen (ik citeer maar het kermisprogramma…) en tenslotte ‘s avonds een tombola en vuurwerk. Alles zou gefilmd worden door de Dienst der Belgische Actualiteiten (zou die film nog bestaan?). Als klap op de vuurpijl werd toen ook bekend dat Claude Strebelle zojuist gedecoreerd was geworden met het Frans Oorlogskruis met bronzen ster met speciale vermelding van Generaal de Gaulle voor bewezen diensten aan Frankrijk bij het verzet, en dat moest ook gevierd worden. Algemene inkom 5 Fr met bezoek aan het kasteel. Schoolgaande kinderen vergezeld met hun ouders ‘bekwamen’ vrije toegang. Velo’s, moto’s en auto’s ‘gewaarborgd’. Het werd een slaand succes en ruim 4000 mensen kwamen er op af. Iedereen enthousiast en tevreden. Je moet het maar doen.

Maar in 1948 begon de klad te komen in het Atelier Groenhove en begon de groep langzaam uiteen te vallen. Een na  een begonnen de kunstenaars weg te gaan om hun verdere loopbaan te volgen. Theo Kisselov trok naar het toen pas gestichte Israël om er een succesvolle architect te worden. Claude Strebelle en zijn vrouw trokken iets later voor enkele jaren naar Belgisch Kongo en met hun vertrek bloedt ‘Groenhove’ snel dood. Ook Jean-Marie Strebelle trekt naar Belgisch Kongo om er verder te schilderen. Lucien Van Vijve gaat terug naar New York om er een restaurant open te houden. Carlo de Brouckère gaat korte tijd in de brouwerij van zijn grootvader werken als brouwer-vertegenwoordiger. In 1949 komt het kasteel ‘Groenhove’ helemaal leeg te staan en wordt het uiteindelijk helemaal afgebroken.

Toch is de groep niet helemaal uiteen gevallen. Gingen de oudsten weg uit elkaar om elk een nieuwe toekomst te zoeken, de jongsten bleven samen. Olivier Strebelle, samen met André Jacqmain, Pierre Alechinsky, Michel Olyff en Christiaan Dotremont vinden in hartje Brussel een oude boerderij in de Broekstraat die ze opkalfateren tot ‘Les Ateliers du Marais’ en ze zetten er hun commune-leventje gewoon verder. Zij maken er een ‘onderzoekscentrum voor kunst’ van. Weer komt een ganse pleiade kunstenaars hen vervoegen waaronder Jan Cox, Luc de Heusch, Reinhoud, Corneille, Jean Raine en ook Hugo Claus: sommige voor een paar dagen en nog anderen voor een paar weken en tenslotte waren er die er een paar maanden verbleven. Via Parijs komen ze in contact met andere kunstenaars die allemaal af willen van het expressionisme, van de abstractie en het surrealisme en die opteren voor een meer spontane kunst. Zij vormen in 1948 de Cobra-groep waarvan de kunstenaars uit de Ateliers du Marais uit Brussel de Belgische poot vormen.

 Vooral Alechinsky en Dotremont waren de drijvende krachten achter deze Cobra-beweging: o.a. met de uitgave van het tijdschrift ‘Cobra’ en het organiseren van tentoonstellingen, in die mate dat Alechinsky nauwelijks tot schilderen kwam in die jaren. Iedereen die van ver of nabij iets te maken had met Cobra is gepasseerd in de Ateliers du Marais. Maar in 1951 was het verhaal van Cobra als gezamenlijke beweging ook al afgelopen. Iedereen ging uit elkaar maar bleef in zijn eigen individuele Cobra-stijl verder werken. Olivier Strebelle sympathiseerde wel met Cobra maar maakte er nooit echt deel van uit. Daarvoor was hij, naar eigen zeggen, te individualistisch ingesteld. Ook vond hij dat Cobra teveel een zaak was voor schilders en dichters.

De groep van Groenhove is later altijd op een of andere manier samen blijven komen. Carlo De Brouckère had op een onbewaakt moment en impulsief een vervallen boerderij gekocht in St-Nazaire-Le-Désert langs de Rouanne in de Drôme in Frankrijk met ca. 100 ha natuurgebied er rond. Ieder jaar werd dat het grote rendez-vous voor de groep om samen met de kinderen daar hun zomervakantie door te brengen, ook een beetje om de boerderij te helpen renoveren: 40 jaar lang hebben zij dat gedaan. Claude Strebelle heeft er een merkwaardige carport voor hun auto’s ontworpen en gebouwd: een tentenconstructie in beton.

 

EPILOOG

 

In de context van de Belgische kunstgeschiedenis verdient het verhaal zelfs wat meer nationale belangstelling: in ons land en ook daarbuiten zijn er veel grote openbare gebouwen tot stand gekomen door de architecten van de groep. De kunstgeschiedenis heeft hen ondergebracht bij het brutalisme, een kunstrichting binnen de architectuur die tussen 1950 en 1970 nationaal en internationaal opgang maakte in België en wereldwijd. Deze stijl is gekenmerkt door gebouwen die volledig opgetrokken werden in beton.

Op openbare plaatsen kwamen beeldhouwwerken die iedereen nu kent, en in Torhout is wellicht ook een kiem gelegd voor de oprichting van de Cobra-groep die in het volgend decennium furore zou maken in Europa. Het straatbeeld en het uitzicht van het België in de tweede helft van vorige eeuw is voor een stuk getekend geweest door die  kunstenaars uit Groenhove. Het oude centrum van de stad Luik is zelfs helemaal uit het slop gehaald en hertekend geweest tot eenieders tevredenheid door een van hen. Le trou de Liège. Zij hebben heel veel herkenningspunten gerealiseerd die nu in ons collectief geheugen hangen: de draagwijdte van dit  experiment is daarom uniek geweest, terwijl het zo weinig bekend is bij de mensen. Dus vond ik het de moeite om dit verhaal verder uit te spitten. Dit is misschien één van die onbekende, belangrijke maar waar gebeurde verhalen die onze lokale geschiedenis rijk is.

 

RUDI DEVRIESE

 

Rudi Devriese - Mark Verkeyn

1949 - 1949

HET ATELIER GROENHOVE

Een Kunstenaarscommune in het Kasteel Groenhove Torhout

2022, Een uitgave van het VKH-TORHOUT

D/2022/2820/2