BRAM BOGART
Waar de materieschilders van de jaren ’50, zoals Antonio Tapiès of Alberto Burri, diverse materialen zoals jute of zand in hun verf vermengden om zodoende de vorm te creëren, gaf Bram Bogart de materie zelf gestalte. Voor de eersten was de materie een toegepaste waarde, bij Bram Bogart werd materie de waarde zelf.
Na een zoek- en ontwikkelings periode waarbij de werken nog altijd op een schildersezel werden gemaakt, ging Bram Bogart in 1961 plat op de grond werken. Hij bevestigde jute op een panel en bracht er zijn specifieke cementspecie op aan: kleurpigment gemengd met olie, pigment met water, mengvernis, siccatief en krijtwit, in heldere primaire kleuren, klaar gemaakt met mixers in grote potten en kuipen. Met diverse truwelen bracht hij dan de verfpasta op het doek aan. Dit vergde een enorme fysieke inspanning.
Bram Bogarts schilderen is terzelfdertijd volledig abstract en absoluut vitaal. Het zuivere kleurpigment waarmee Bogart zijn schilderijen tot stand brengt, is inderdaad een levende materie te noemen. In deze verschilt hij grondig – ook al werkt hij soms monochroom – van andere materieschilders die noch dat exuberante materiaalgebruik, noch dat immens levendige kleurgevoel bezitten, dat zo typerend voor Bogart is. In zijn werk duiken uit zijn pasteuze verflagen abstracte en grafische tekens op: cirkels, ruiten vierkanten in een weelderige picturale massa met vernuftig georkestreerde tonaliteiten. Niet alleen de compositie, de kleur, maar ook het reliëf van een schilderij was daarbij van belang.